Fragmenten uit Grenzeloos

Ik word wakker van een hoestbui. Probeer overeind te komen. Geen lucht. Er is iets flink mis. Longbloeding, een flinke. Ademen is onmogelijk. Long weer ingeklapt? Maar ik heb toch een drain? Draaierig, zo draaierig. Controle weg. ‘Ik word niet goed,’ kan ik nog net uitbrengen terwijl ik in paniek Jans hand pak. Ik voel mijn lichaam verstijven. Val achterover op bed. In de verte Jans stem. ‘Is het je hoofd? Is het je hoofd?’ Paniek in zijn stem. Ik wil zeggen dat ik geen tia heb zoals van de zomer, maar ik kan niet meer reageren. Jan, Jan het is niet mijn hoofd, probeer ik te schreeuwen, maar mijn lijf is een stuurloos ding geworden waar ik geen enkele controle meer over heb. Geluid krijg ik er niet meer uit, lucht krijg ik er niet meer in. Pijn in mijn hart, overmand door machteloosheid en verdriet. Koud, zo koud. Lieve Jan, ik wil je zo graag geruststellen en zeggen wat er aan de hand is! Ik heb een longbloeding en een klaplong, Jan!

Mijn lichaam lijkt ermee op te houden, mijn geest vecht om te blijven. Ik wil terug naar Jan! Geen lucht, borrelend bloed in mijn luchtpijp. Ik zak verder weg, zweef richting bewusteloosheid. Is dit het dan? Jan, blijf bij me! ‘Ambulance, met spoed,’ is het laatste dat ik hoor. Hulpeloosheid. Witte mist, overal om me heen. Ik zweef boven de situatie. Dan niets meer. Alles houdt op. Zwart. Ik voel wat gepruts aan mijn gezicht. ‘We gaan je zuurstofslang vervangen voor een kapje met vijftien liter zuurstof,’ hoor ik in de verte. Zuurstof heb je in de hemel niet nodig, schiet er door mijn hoofd. Ik ben niet dood! Maar ik kan ook niet ademen, constateer ik er meteen achteraan. Alles om me heen is wazig. Mijn lijf voelt loodzwaar aan. Bloed - smaak in mijn mond. Strak, alles is strak van binnen. Adem, adem, geef
me adem! Jan, waar is Jan? Ik hoor zijn stem.

‘Niks aftakelen met de brandweer, daar is geen tijd voor. Ik til haar zelf naar beneden. Lopen jullie achter me aan met de zuurstof. Actie, ze moet nu naar het ziekenhuis!’ Jan tilt me op. Ik hang slap in zijn sterke armen. Hou me vast lieve schat, hou me vast en laat me niet los want dan is het over. Jij bent mijn link naar het leven. Ik heb je nodig Jan, zo nodig. Blijf bij me. Beweging, hectiek. Ik laat me meevoeren. Weet het verschil tussen droom en werkelijkheid niet meer. Ik zweef. Balou in haar mandje, stokstijf zittend. Grote ogen vol paniek kijken me aan. Ik wil afscheid nemen, maar er is geen tijd, er is geen lucht. ‘Dag Balou.’ Niet meer dan een fluistering. Zwart, alles weer zwart. Gierende sirene. Schuddend en bonkend over de weg. ‘Ze begint iets stabieler te worden en een beetje meer kleur te krijgen. Saturatie nu procent met vijftien liter zuurstof. Pols weer wat regelmatiger.’ Ik zak weer weg. Krijg nog net mee dat Jan mijn ouders belt dat ze met spoed naar het AMC moeten komen omdat het helemaal mis is. Is het dat? Ja. Zwart.

Naalden in mijn lijf, röntgenfoto van mijn longen, grote spuit op mijn drain waarmee lucht uit mijn borstholte wordt gezogen. Ik spuug bloed in een bakje. Bloedend ten onder net als Ron? ‘De long is helemaal ingezakt ondanks de drain. Ze heeft een spanningspneu gehad. Er is zoveel luchtdruk opgebouwd in de borstholte dat haar hart in de verdrukking is gekomen en een flinke tik heeft gehad. Misschien heeft het zelfs wel even stilgestaan.’ De arts op de eerste hulp vertelt Jan hoe de zaken ervoor staan. ‘Ze heeft veel te veel koolzuur in haar bloed en we willen haar naar de IC brengen om maatregelen te nemen. We moeten koolzuur afvoeren met een beademingsapparaat om te voorkomen dat ze in coma raakt.’
‘Niet... IC,’ jammer ik. Niet ademondersteuning zoals Ron dat ook had op het laatst. Niet zo’n afgrijselijk beademingsmasker. Niet, niet, niet! Draaierig, zo draaierig. Mist om me heen.
‘Rustig maar, schatje.’ Jan pakt mijn hand. ‘Niet... IC... Jan. Niet... als... Ron. Straks... nog... eens... koolzuur... meten... als... ik... beetje... op... adem... ben. Zuig! Moet... aan... zuig.’ Jan weet de arts er met moeite van te overtuigen me het voordeel van de twijfel te geven. Ik mag in eerste instantie naar de gewone longafdeling. Als de volgende koolzuurmeting nog steeds veel te hoog is, wordt het alsnog IC. Koppijn. Zo’n koppijn.

Kamertje met raam. Bed. Jan naast me. Nog steeds wazig in mijn hoofd. Ademen gaat iets beter. Slap. Voel me zo slap. En moe. Geloof dat ik nog nooit in mijn leven zo moe ben geweest. Jan ziet dat ik wakker ben.
‘Dat was kantje boord.’
‘Hmm. Wat is er precies gebeurd? Ik kan me niet zoveel meer herinneren.’
‘Wat weet je nog?’
‘Dat ik wakker werd van een hoestbui, voelde dat ik een behoorlijke longbloeding had en dat ik niet meer kon ademen. Toen werd ik niet goed in mijn hoofd en voelde ik mijn lichaam verstijven. Ik hoorde jou roepen “is het je hoofd” en toen niets meer. Ik vond het zo erg dat ik je niet meer kon vertellen wat er aan de hand was.’
‘Ik dacht echt dat je een hersenbloeding had en dat het einde oefening was. Nadat je zei dat je niet goed werd en mijn hand pakte, viel je achterover, draaiden je ogen weg en begon je te schudden. Ik heb toen gelijk de zuurstof zo hoog mogelijk gezet, 112 gebeld en je overeind gehouden. Achteraf de enige juiste handeling qua bloeding en klaplong. Baloutje zat al die tijd aan je voeten. Toen de ambulance kwam ging ze aan mijn kant van het bed zitten om niet in de weg te lopen. Daarna is
ze bibberend in haar mandje gaan zitten.’
‘Arme Loutje. Ik kan me nog herinneren dat ik “Dag Balou” heb gezegd en dat ze me met die grote ogen aankeek. Daarna ging het licht weer uit.’
‘Weet je nog dat Gijs naast de brancard heeft gestaan en zei: “Hou vol meissie, je ziet zo blauw als een druif, je ziet zo blauw als een druif.”’ Jan imiteert het Amsterdamse accent van onze overbuurman feilloos. Ik moet er wel om lachen, ook al is de situatie eigenlijk om te huilen.
‘Heeft Gijs bij me gestaan?’ Terwijl ik daar in mijn verlepte ondergoed midden in de straat lag? Daar gaat mijn imago... ‘Was ik echt zo paars?’
‘Ja.’
‘Purple Kim, pu-hur-ple Kim...’ zing ik zachtjes.
‘I only wanted to see you laughing again, purple Kim,’ vult Jan aan. Kimmetje lacht verandert in Kimmetje huilt.
‘Het was echt bijna over hè?’ Jan knikt. ‘Schatje, wil je me een plezier doen en...?’
‘Ja,’ zeg ik al voordat Jan zijn zin heeft afgemaakt. ‘Ik beloof je plechtig dat ik mijn zieke grapjes in het vervolg niet meer hardop zal uitspreken.’ Mijn ‘Als het lot vindt dat ik toch op de internationale lijst
moet, dan zal dat op een of andere manier wel gebeuren,’ is door iemand daarboven iets te serieus genomen. Het lot laat niet met zich spotten, dat blijkt wel weer.
‘Ik wil morgen naar Utrecht worden overgebracht. Als ik dan toch in het ziekenhuis moet zijn, dan pik ik die internationale lijst meteen mee.’
‘Ik ga ze zo gelijk bellen voor overleg. We gaan het doen schatje, jij en ik. Er zit ergens een engeltje op je schouder dat vindt dat we nog wat tijd verdienen. Dat moet wel, nu je ook dit hebt overleefd.’
‘Dankjewel Ron,’ fluister ik. We kijken allebei omhoog door het raam naar de hemel. ‘Ik denk dat ie op die wolk daar zit,’ zeg ik tegen Jan. Hij volgt de richting van mijn vinger. Als onze ogen op hetzelfde
punt gericht zijn, breekt de zon door. We putten er kracht uit en kunnen weer even verder. Mijn ogen vallen dicht.
‘Probeer maar wat te slapen, dan breng ik per sms vast een paar mensen op de hoogte van je klapperrrrr van de week.’

Ik doe mijn ogen open. Geen idee hoelang ik heb geslapen. Papa en mama zitten in de kamer, ogen vol zorgen. Ik steek mijn beide handen uit. Allebei pakken ze er een. Ik breng mijn handen met die van hen naar mijn wangen. Druk ze ertegenaan en sluit mijn ogen. Geef ze kusjes.
‘Jan heeft me weer gered,’ fluister ik.
‘Die jongen is een engel,’ zegt mijn moeder. ‘Die sleept ons er allemaal doorheen met zijn onverwoestbare optimisme.’
‘Als ik nieuwe longen heb, ga ik op een cursus kleien en boetseer ik eigenhandig een standbeeld voor hem,’ zeg ik plechtig. Ons onderwerp van gesprek komt binnen.
‘Mijn ouders gaan Loutje zo ophalen, dus die is onder de pannen.’
‘O, wat fijn,’ zucht ik opgelucht. Jans ouders zijn al net zulke schatten als die van mij en Balou is dol op ze.
‘Dan rijd ik zo met je vader naar ons huis om nog wat spullen in te pakken en alles voor Balou klaar te zetten.’
‘Neem je wat fijne boeken voor me mee en mijn iPod?’
‘Mirte komt je straks ook nog even een zoen geven als je dat fijn vindt.’ Ik knik. Wil mijn lieve vriendinnetje graag zien. We kennen elkaar pas twee jaar maar we zijn twee handen op een buik. We hebben ontzettend veel lol, maar schuwen ook de serieuze onderwerpen niet. Met haar werd ik voor de eerste en ook de laatste keer in mijn leven dronken. Een concert van Kim Wilde, acht wijntjes en een sambucca waren toch iets te veel van het goede voor mijn toen al aftakelende lijf. Jan liet mijn onzinnige geklets, gegiechel en gekreun van de misselijkheid gelaten over zich heenkomen nadat hij me had opgehaald en maakte me en passant nog wijs dat ik een tatoeage op mijn rug had laten zetten en een tepelpiercing had genomen. Zo’n dag of vier dampte de alcohol nog uit mijn poriën en voelde ik me hondsberoerd. Lesje geleerd: dronken is niet leuk, nooit meer doen.
Tijdens mijn eerste klaplong in februari kwam Mirte net als Floor bij me logeren in het ziekenhuis zodat Jan thuis een weekend kon bij - tanken. Hoewel ik gelijkwaardigheid in een vriendschap heel erg belangrijk vind en vrienden zo veel mogelijk buiten het zorgproces wilde houden, had ik er bij haar geen moeite mee dat ze me op de postoel hielp en me waste. Het feit dat ze verloskundige is, was ook een pluspunt. Ze had al zoveel blote konten gezien dat die van mij er ook nog wel bij kon. Ik koesterde vele dierbare herinneringen, zoals aan die keer dat ze hijgend en puffend een prachtige olijfboom ons dakterras op sjouwde. ‘Als Kim niet naar Frankrijk komt, dan komt Frankrijk wel naar Kim,’ zei ze terwijl ze het goed in het blad zittende boompje neerzette, samen met een mooie pot, een zak aarde en hydrokorrels. Ik was op het punt aanbeland dat niemand meer iets voor me kon doen om het fysieke leven makkelijker te maken, maar op het mentale vlak zat er nog wel wat rek in. Me geluksmomenten en een lach bezorgen was een wezenlijke bijdrage aan mijn welbevinden. Mirte stond garant voor beide.

Twee dagen na mijn laatste bijna-dood-maar-toch-weer-niet-ervaring lig ik weer in een ambulance. Op weg naar het ziekenhuis in Utrecht waar ik word opgesloten tot er nieuwe longen voor me zijn. Gelukkig krijg ik vierentwintiguursbewaking van Jan. Ik ben te zwak om fatsoenlijk uit mijn ogen te kijken, laat staan de lolbroek uit te hangen in de ambulance. Het is een beetje op. Jan rijdt met onze eigen auto naar Utrecht en ik heb hem met een flauw lachje beloofd dat ik dit keer niet zal verdwalen. ‘Wedstrijdje wie er het eerste is?’ Jan wint.
Eén van de grotere kamers. Twee bedden, uitzicht op een tegelwand, prachtige boom in het midden van het pleintje beneden. Vertrouwde postoel staat geparkeerd tegenover mijn bed. Foto’s van Balou aan de wand. Jan doet een spelletje achter de computer en ik lig op bed. Rugleuning wat omhoog, kussens in mijn nek en rug. Ik lig en zelfs dat is me al te veel. Dokter De Koning komt binnen en kijkt me met een bedenkelijk gezicht aan.
‘Je lijkt wel een dood vogeltje.’
‘In een dood vogeltje zit nog meer leven,’ hijg ik. Ik ben sinds de laatste klaplong stikbenauwd en de ontplooiing van de long wil niet erg vlotten.
‘Hebben ze die drain al eens doorgespoten om te checken of ie nog open is?’
‘Nee. Er is de afgelopen dagen wel veel lucht naar buiten gezogen door de drain.’
‘Vind je het goed als ik probeer om je drain door te spuiten? Ik heb zomaar het idee dat ie dicht zit.’
‘Be my guest.’ Dokter De Koning pakt een enorme, steriele spuit en zuigt hem vol lucht. Hij sluit hem aan op de drain. Ik wacht rustig af wat er gebeurt. Hij probeert de lucht met kracht naar binnen te spuiten. Er gebeurt niets.
‘Zie je wel. Ik voel enorme weerstand, dus dat ding zit dicht. Dat verklaart ook dat je long is ingeklapt terwijl je een drain had.’ Hij gooit zijn volle gewicht tegen de spuit. Weer gebeurt er niks. Lijkt het. Ineens schiet de spuit door en begin ik van schrik en pijn te gillen. Het voelt of ik word neergeschoten, alsof een kogel van lucht zich door mijn oksel naar buiten boort. ‘Mijn oksel ontploft!’ schreeuw ik in paniek. Doodsbang dat mijn huid is opengescheurd door dit brute geweld.
‘Zo, die is weer open.’ Dokter De Koning negeert mijn gegil en kijkt tevreden. Ik kijk vol argwaan naar mijn beurse, opgezwollen oksel. Nee, er zit geen gat in. Huilen of lachen? Zenuwachtig lachen met een trillend lipje doet recht aan beide, besluit ik.
‘Het is ook wel een draintje van niks. Zo’n dun ding gaat snel dichtzitten, zeker als ie er al zo lang inzit.’
‘Dus hij kan weer dicht gaan zitten?’ vraag ik angstig.
‘Ja.’
‘En dan is de kans groot dat de zaak weer helemaal inklapt?’
‘Ja.’
‘Dan wil ik een nieuwe drain. Een enorme dikke pook die niet dicht kan gaan zitten. Een vierde klaplong overleef ik echt niet.’
‘Oké. Ik zal hem zelf wel inbrengen want het moet snel gebeuren. Da’s een tijd geleden dat ik een drain heb gezet. Leuk om het weer eens te doen.’ Dokter De Koning lijkt zich er meer op te verheugen dan ik...